Op dit moment bestaat het "Dutch Guiana Museum" nog niet fysiek maar alleen online. Dutch Guiana was een verzamelnaam voor de Nederlandse koloniën op de kust van Guyana (Suriname, Berbice, Cayenne, Demerary, Essequebo, Pomeroon). Ik verzamel al jaren Surinaamse boeken, prenten en andere voorwerpen. Deze zou ik graag in een nieuw op te richten "Dutch Guiana Museum" op chronologische wijze tentoonstellen. Hieronder alvast een voorproefje.
Mocht u opmerkingen hebben, onjuistheden tegenkomen of andere vragen hebben. Mail dan naar info@dutchguiana.nl
Onze collectie
Archeologische opgravingen wijzen uit dat rond 10.000 voor Christus, en mogelijk eerder, de oudste bewoners van Amerika, de Paleo-inheemsen of Paleo-Amerikanen, zich vestigden in de Sipaliwinisavanne. Dit waren nomadische jager-verzamelaars, en het archeologisch materiaal (vuistbijl, chopper, stenen pijlpunt, etc.) komt overeen met materiaal dat in Europa uit de oude steentijd of paleolithicum wordt gevonden. Rond 3000 voor Christus vestigden zich aardewerk producerende agrarische gemeenschappen nabij de benedenloop van de Corantijn, waar zij verbleven tot ongeveer 500 v.Chr.. In Suriname is er archeologisch bewijs dat deze gemeenschappen zich vestigden aan de Kaurikreek en aan de Maratakka. Dit waren (semi-)sedentaire landbouwers, en het archeologisch materiaal (aardewerk en landbouw) komt overeen met wat in Europa de nieuwe steentijd of Neolithicum wordt genoemd.
Onze collectie
Ojeda, Alonso de geboren in Cuenca (Spanje) 1470 en overleden in Hispaniola (nu Haiti) op 8 februari 1513, Spaans ontdekkingsreiziger, geboren uit een adellijke familie. Vermoedelijke eerste europese ontdekker van de Wilde kust (Frans Guyana, Suriname en Guyana) Hij was een naamgenoot en neef van de inquisiteur Ojeda en kwam daardoor in contact met Juan Rodriguez de Fonseca, aartsdeken van Sevilla en later patriarch der Spaanse transatlantische bezittingen, aangeduid als West-Indië. Als lid van de Consejo Real had De Fonseca nogal wat invloed en dit, gecombineerd met de gunst waarin Alonso stond bij koningin Isabella, bezorgde hem op jeugdige leeftijd het bevel over een der karvelen die Columbus op zijn tweede tocht naar de Nieuwe Wereld vergezelden.
Onze collectie
Door zijn boek The Discovery of Guiana over zijn zoektocht naar El Dorado in 1595 ontketende hij een goudkoorts richting de Wilde kust. In Suriname zijn de Raleigh vallen naar hem vernoemd. Walter Raleigh (1554–1618) werd geboren in Hayes Barton, in Devon. Na diverse militaire avonturen in onder meer Frankrijk en Ierland kwam Raleigh aan het hof, waar hij zich opwerkte tot een van de lievelingen van koningin Elizabeth I. Een bekend project van Raleigh was de poging tot het koloniseren van Virginia, genoemd naar “The Virgin Queen” Elizabeth I . Na het mislukken van zijn acties in Virginia, kreeg Raleigh belangstelling voor Guyana. Hij hoorde van het legendarische goudland El Dorado en haar hoofdstad Manoa. In 1595 vertrok Raleigh om El Dorado te gaan zoeken. Raleigh veroverde een Spaanse nederzetting op Trinidad, en voer de Orinoco en diens zijrivier de Caroní op. Hij kreeg informatie over het verdere binnenland van de lokale bevolking. Na zijn terugkeer in Engeland zond hij nog twee expedities naar de Guyana’s, onder Lawrence Keymis en Leonard Berry in 1596.
Onze collectie
Langs de mondingen van de rivieren werden nederzettingen gesticht. In 1613 zijn het de Hollandse handelaren Nicolaas Baliestel en Dirck Claasz van Sanen die de handelspost 'Parmirbo' met bijbehorend fort oprichten aan de rivier die toen nog de 'Surrenant' werd genoemd. In Suriname waren al nederzettingen gesticht door kooplieden zoals Charles Lieg in 1604. Aangezien echter de slavenhandel meer opleverde dan de suikerteelt, werden de nederzettingen op de meest goedkope manier tot ontwikkeling gebracht. Nabij de Indianennederzetting Parmirbo, het latere Paramaribo, bouwden de Hollanders aan de linkeroever van de Surinamerivier een fort om de handelsvestiging te verdedigen. Als snel ontstonden echter spanningen tussen de oorspronkelijke bewoners en de kolonisten die met harde hand werden onderdrukt. De Surinen werden uit hun woongebied verdreven en als slaven te werk gesteld op de nieuwe plantages. De inheemsen bleken slecht bestand tegen de slavernij en stierven massaal. Het experiment met Indiaanse slaven moest dan ook worden beëindigd. Nog meer indianen sterven aan de besmettelijke ziekten die de kolonisten meebrachten. De Surinen streven dan ook bijna helemaal uit maar de laatste blijven zich verzetten tegen de koloniale overheersers door verafgelegen plantages aan te vallen.
Onze collectie
Op 3 juni 1621 werd de Geoctroyeerde West-Indische Compagnie (WIC) opgericht. Het octrooi gold voor de handel en scheepvaart op Afrika zuidelijk van de Kreeftskeerkring, op Amerika en op de eilanden in de Atlantische Oceaan, gelegen tussen de twee meridianen, getrokken over Kaap de Goede Hoop en het oostelijke uiteinde van Nieuw-Guinea. Kort gezegd de westkust van Afrika zuidelijk van de Kreeftskeerkring, de oostkust van het continent Amerika en de Caribische eilanden. En daarmee had de West-Indische Compagnie dus het monopolie in de Nederlanden op de trans-Atlantische slavenhandel. Het idee voor een West-Indische Compagnie speelde al langer. Maar de oprichting werd pas in 1621 na het Twaalfjarig Bestand met Spanje een feit. Het doel was winstgevende handel in het Atlantische gebied en de Spanjaarden beroven van hun voornaamste inkomensbron. De West-Indische Compagnie had het recht een krijgsmacht te hebben, bondgenootschappen te sluiten en koloniën te stichten.
Onze collectie
In 1630 werd door Kapitein Marshall een fort gebouwd op de plaats van een voormalige Arowakkendorp, de kleine nederzetting Thorarica ontstond. Thorarica ligt aan de linkeroever van de Surinamerivier ongeveer 50 kilometer stroomopwaarts van Paramaribo op de plaats waar de latere plantages Watervliet (ten noorden) en Overbridge (ten zuiden) werden gevestigd. Hij deed er een poging om tabak te planten, maar deze onderneming mislukte, alhoewel bijna alle soldaten in het Staatse leger rookten.
Onze collectie
Francis Willoughby was gouverneur van Barbados en de overige Engelse bezittingen in West-Indië, toen hij in 1650 een expeditie van 40 man onder bevel van de sergeant-majoor Anthony Rowse naar Suriname zond om een geschikte plaats uit te zoeken voor de vestiging van een kolonie. It is commended by all that went - schreef Willoughby aan zijn vrouw - for the sweetest place that ever was seen; delicate rivers, brave land, fine timber. They were out almost five months, and amongst forty persons, not one of them had so much as their head ache. They commend the air to be so pure, and the water so good, as they had never such stomachs in their lives, eating five times a day plenty of fish and fowl, partridges and pheasants innumerable: brave savannahs, where you may in coach or on horseback, ride thirty or forty miles. Willoughby gaf de kolonisten een schip en een flinken voorraad ruilartikelen voor de Indianen, en zond nu en dan van Barbados scheepjes naar Suriname, die er nieuwe kolonisten brachten en de van de Indianen verkregen artikelen inlaadden. De nieuwe kolonie stond in goede verstandhouding met de in de Boven-Suriname reeds gevestigde Portugese Joden en met de kleine vestiging van Nederlanders (Flamands) aan de Commewijne. In Jan. 1652 werd Willoughby ontzet uit zijn functie van gouverneur van Barbados en van het eiland verbannen. Hij vertrok 27 maart naar Suriname, waar hij een korte tijd bleef. Wegens deelneming aan complotten tegen het parlement werd hij in juni 1655 en opnieuw in maart 1656 gevangengezet; in november 1656 werd hem de vrijheid aangeboden op voorwaarde dat hij, tegen een waarborg van £10.000 binnen zes maanden naar Suriname zou vertrekken; men stelde hem in vrijheid maar hij vertrok niet.
Onze collectie
Zoals alle creoolse talen is ook het Sranantongo begonnen als contacttaal. De taal werd voor het eerst gesproken door uit Afrika aangevoerde slaven die werkten op plantages tijdens de Engelse en Nederlandse koloniale overheersing. De taal is ontstaan rond het jaar 1651, toen de Engelse kolonisten de eerste Afrikaanse slaven naar Suriname haalden. Ze draagt grotendeels de sporen van het Engels en het Nederlands, daarnaast ook van het Portugees en van Afrikaanse talen. Na de overname door de Nederlanders in 1668 bleef het Engelse karakter van de creolentaal gehandhaafd, al werd er een steeds toenemend aantal Nederlandse woorden in de taal opgenomen. De taal ontwikkelde zich onder de slaven als een manier om met elkaar te kunnen communiceren. Zij kwamen uit verschillende regio's in Afrika en konden daardoor elkaar vaak niet verstaan. Ook spraken zij Sranantongo met de plantagehouders omdat Nederlands leren en spreken niet toegestaan was. De eerste teksten in het Sranantongo dateren uit de 18e eeuw. De oudste bekende tekst komt uit het boek 'Beschrijvinge van de Volk-Plantinge Zuriname', van J.D. Herlein, uit 1718.
Onze collectie
In de Nederlandse delen van Brazilië genoten de joden godsdienstvrijheid. Toen de Nederlanders in 1654 door de Portugezen uit Brazilië verdreven werden was dit niet meer het geval, hierdoor vluchtte een grote groep joden onder leiding van David Cohen Nassy in 1664 naar Cayenne. Zij mochten daar geen joodse volksplanting oprichten en vertrokken daarom naar Suriname. Op de Jodensavanne ontstond een grote joodse nederzetting. Hier werd de eerste synagoge van de Nieuwe Wereld gebouwd (Een houten gebouw waarvan niets is overgebleven). De Portugese joden namen hun kennis en expertise mee naar Suriname en zetten hier plantages op. Hier genoten zij weer van godsdienstvrijheid en hadden ze hun eigen rechtspraak. De eerste stenen synagoge in Suriname (Beracha Ve Salom = Zegen en Vrede) kwam in 1685 tot stand.
Onze collectie
De dieperliggende oorzaak van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog, die plaatsvond van 1665 tot 1667, was de onderlinge handelsconcurrentie op zee tussen Engeland en de Nederlanden. Met name in Amerika deden zich confrontaties voor. Zo namen de Engelsen in 1664 de Nederlandse kolonies Nieuw-Nederland en Curaçao in en veroverde een Engelse vloot enkele handelsposten cq. factorijen langs de West-Afrikaanse kust. De Afrikaanse handelsposten werden vrij snel weer terugveroverd door Michiel de Ruyter. Gouverneur generaal Peter Stuyvesant droeg op 24 september 1664 Nieuw-Nederland over aan de Engelsen, waarna het gebied werd omgedoopt tot New York. Chatham (19-24 juni 1667) – De befaamde Tocht naar Chatham van Michiel de Ruyter betekende de definitieve slag in de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog en bezorgde de Republiek de eindoverwinning. Een Nederlandse vloot zeilde de Theems en de Medway op, brachten vervolgens dertien Engelse marineschepen tot zinken, enterden twee belangrijke schepen en namen onder meer het vlaggenschip de HMS Royal Charles als oorlogstrofee mee terug naar de Republiek. Ook kwam het Korps Mariniers (dat in 1665 werd opgericht) voor het eerst in de Nederlandse militaire geschiedenis in actie, door het in aanbouw zijnde Fort Sheerness te veroveren en te verwoesten. De Tocht van Chatham maakte Michiel de Ruyter onsterfelijk en leidde tot een spoedige vrede tussen Engeland en de Republiek der Nederlanden.
Onze collectie
In december 1666 kreeg Crijnssen het bevel over een eskader, bestaande uit de fregatten Zeelandia, West-Cappelle en Zeeridder en vier kleinere vaartuigen, waaronder de Prins te Paard. Het werd door Zeeland naar West-Indië en de oostkust van Noord-Amerika gestuurd voor een expeditie tegen de Engelsen. Crijnssens eskader vertrok op 30 december uit Veere met zo'n 700 man aan boord, waaronder meer dan 200 soldaten. Het zeilde langs de Barbarijnse kust, stak de Atlantische Oceaan over en voer op 25 februari 1667 de Surinamerivier op om het Engelse fort Willoughby te veroveren. Na een korte beschieting van het fort gaven de Engelse verdedigers zich over, en op 6 maart gaven de Engelsen de hele kolonie op. Crijnssen doopte het fort om in Fort Zeelandia en liet op het fort een bezetting achter. Ook organiseerde hij het bestuur van de nieuwe kolonie. hoewel dit eigenlijk buiten zijn opdracht viel. Het fluitschip Aardenburg zeilde naar Zeeland terug, beladen met suiker. De West-Capelle bleef in de monding van de Surinamerivier liggen om Engelse slavenschepen op te wachten, veroverde het Engelse fregat York, en zeilde in oktober 1667 terug naar Zeeland, beladen met duizend pond olifantstanden uit de York.
Onze collectie
Op 31 juli 1667 kwam uiteindelijk de Vrede van Breda tot stand, die de Nederlandse eindoverwinning bezegelde. De besprekingen verliepen erg stroef, maar leverden uiteindelijk resultaten op. Zo dienden de Engelsen hun Navigatiewetten te versoepelen. Verder gaven ze hun claims in Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) op, waardoor dat gebied voor de VOC veiliger werd. De Duitse achterlanden in het Heilige Roomse Rijk zouden tot de Nederlandse invloedssfeer gaan behoren. En verder hield Engeland New York als kolonie, maar wel in ruil voor de kolonie Suriname. Suriname kwam hiermee in Nederlandse handen.
Onze collectie
Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck voelde zich niet langer op zijn gemak in Haagse kringen. Hij wilde iets tot stand brengen en bemoeide met de oprichting van de Sociëteit van Suriname en kocht een derde part in de Sociëteit van Suriname. Hij liet zich tot onbezoldigd gouverneur van Suriname verkiezen. Cornelis scheepte zich op 3 september 1683 in op Texel en kwam op 24 november 1683 te Paramaribo aan. Er woonden in die jaren ongeveer 1.200 blanken in Suriname en in Paramaribo stonden niet meer dan zestig huizen, waaronder veel kroegen en herbergen. Het garnizoen soldaten bedroeg driehonderd man. In 1688 vroeg hij om honderd slaven voor de bouw van een fort tesamen met honderd soldaten. Toen dronken soldaten vonden dat ze bij hun harde arbeid aan het Fort Zeelandia niet genoeg te eten en te drinken kregen gingen 11 van hen op 19 juli 1688 naar de gouverneur. Ze eisten betere voeding en minder werk. Van Aerssen trok zijn degen om de elf weg te jagen. Cornelis van Aerssen werd zijn door de rebellerende soldaten vermoord.
Onze collectie
De Sociëteit van Suriname (officieel Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname) was een particuliere Nederlandse koloniale onderneming die verantwoordelijk was voor het beheer van de kolonie Suriname. De Sociëteit van Suriname werd in 1683 in Amsterdam opgericht en in 1795 weer opgeheven. Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en Philip van Hulten begonnen hoogstwaarschijnlijk in 1680 besprekingen over het oprichten van de Sociëteit. Op 21 mei 1683 werd de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname opgericht als een particuliere onderneming, gebaseerd op de ideeën van Jean-Baptiste Colbert, die als doel had winst te maken op het beheer van de kolonie. In 1686 verkreeg de onderneming een octrooi. De Sociëteit telde drie deelgenoten die elk een gelijke stem hadden en elk voor een derde participeerden: de West-Indische Compagnie, de familie van Aerssen van Sommelsdijck en de stad Amsterdam. Deze drie eigenaars verdeelden de kosten en de baten gelijkelijk. Alleen met onderlinge instemming mochten de leden hun aandeel van de hand doen. Alhoewel de organisatie en het bestuur van de kolonie Suriname beperkt waren tot de bovengenoemde drie participanten, was de handel op Suriname voor iedere ingezetenen van de Republiek vrij. De inspraak van de plantagehouders in de Raad van Politie en het bestuur van de kolonie was uniek
Onze collectie
Oroonoko is een prozavertelling van de Engelse schrijfster Aphra Behn (1640–1689), gepubliceerd in 1688 door William Canning. De titulaire hoofdpersoon is een Afrikaanse prins uit Coramantien (Goudkust) die ontvoerd wordt en als slaaf naar de Britse kolonie Suriname wordt gebracht waar hij na een mislukte slavenopstand wordt geëxecuteerd. Waarschijnlijk heeft Aphra Behn de kolonie Suriname nooit bezocht maar heeft ze de insperatie voor Oroonoko uit het boek Impartial Description of Surinam van George Warren uit 1667 gehaald. De verteller van de roman is een vrouw, een van de Britse kolonisten, die Oroonoko in Suriname ontmoet. Het boek werd gepubliceerd een jaar voor Behns dood en wordt vaak gezien als de eerste Engelse roman. Sinds de zeventiger jaren van de twintigste eeuw is de tekst van grote interesse voor literatuurcritici, die in Behn een voorloper zien van Britse vrouwelijke schrijvers en in Oroonoko een cruciale tekst in de ontwikkeling van de roman.
Metamorphosis insectorum Surinamensium (gepubliceerd in 1705) was het werk van een zeer ondernemende en zelfstandige vrouw, Maria Sibylla Merian (1647-1717). Ze reisde hiervoor in 1699, samen met haar dochter, naar Suriname om daar onderzoek te doen naar de voortplanting en de ontwikkeling van insecten. Tegenwoordig wordt zij beschouwd als een zeer begenadigd kunstenaar, maar ook als een uitzonderlijk empirisch wetenschapper, die als een van de eersten het gangbare idee van de spontane generatie van insecten uit modder naar het rijk der fabelen verwees. De uitvoerige aantekeningen die Maria Sybilla maakt, beperken zich niet alleen tot de insectenwereld. Ze heeft ook een scherp oog voor de sociale misstanden van de slavernij. In een van haar notities maakt ze er melding van met welk kruidenmengsel de als slaven gehouden vrouwen hun kinderen aborteren, zodat die niet de brutaliteiten van de Nederlanders hoeven te doorstaan.
Onze collectie
In november 1712 werden Suriname en Berbice aangevallen door de Fransen. Baron de Mouans leidde de aanval op Berbice. Jaques Cassard die op Suriname. De Franse kapers brachten er aanzienlijke schade toe aan plantages en de Nederlandse Commandant De Waterman zag zich gedwongen om de kolonie over te geven. De Fransen eisten een grote som geld. Aanvankelijk vroegen zij 300.000 gulden van de familie Van Pere, de eigenaars van Berbice, maar omdat slechts 118.024 gulden kon worden opgebracht ging De Mouans ermee akkoord om een cheque te accepteren van Van Peres rekening in Amsterdam. In Suriname zagen 'zoutwaternegers' (uit Afrika aangekomen slaven) kans om tijdens de verwarring van de plantages te ontsnappen, het oerwoud in. Asikan Sylvester was een van hen. Hij stichtte een Marron-gemeenschap en werd later opgevolgd door de bekende Boni. De aanval van Cassard was voor de regering in Suriname aanleiding voor de bouw van het Fort Nieuw-Amsterdam.
Onze collectie
Rond 1765 werd duidelijk dat ten oosten van de plantages in het Cotticagebied een betrekkelijk kleine Boni marrongemeenschap was ontstaan van ongeveer vierhonderd personen. Dat moment was aanleiding voor het koloniaal bewind om de Boni-marrons systematisch te gaan vervolgen. In dezelfde tijd begonnen de marrons onder aanvoering van Boni steeds veelvuldiger plantages te overvallen. Ford Boekoe was de woonplaats van de Boni-marrons. De naam betekent tot stof vervallen en duidt aan dat het dorp eerder tot stof zou vergaan dan dat het zou worden ingenomen. Boekoe was gelegen ten oosten van de Barbakoebakreek en ten noorden van de Cassipera. Deze kreken stromen door een moerasland (zwamp). Het dorp lag op een zandrits in een diepe zwamp (de Biribiri). Boekoe was dus moeilijk te vinden en te benaderen. De Marrons die de omgeving goed kenden konden vanuit deze plek te voet of per korjaal plantages overvallen terwijl het voor achtervolgers moeilijk was om hen te achterhalen. Op 9 juni 1771 overvielen de Marrons de plantage Bockensteyn, gelegen aan de bovenloop van de Cottica-rivier. De plantage werd verdedigd door de slaven en de overvallers slaagden er niet in om slaven in handen te krijgen. De gebouwen werden in brand gestoken. Een achtervolgende patrouille probeerde wederom vruchteloos de Marrons te achterhalen. Jaarlijks vluchtten er ongeveer 250 slaven. Twee derden keerde na verloop van tijd uit eigen beweging terug, omdat het harde en opgejaagde bestaan in het oerwoud bleek niet vol te houden. Tussen de rivieren de Suriname en de Saramacca formeerden zich de Saamaka Ten oosten van de Commewijne woonden groepen marrons die te beschouwen zijn als de voorlopers van de Ndyuka. In het moerasgebied ten oosten van de Cottica woonden de Boni-Marrons of Aluku. Tussen de Saramacca en de Coesewijne woonden de Kwinti.
Onze collectie
John Gabriël Stedman vertrok in 1772 op 28-jarige leeftijd naar Suriname als soldaat. Nog tijdens de overtocht begon hij een dagboek dat later is uitgegeven en een van de belangerijkste boeken over Suriname is.. In Suriname was een slavenopstand uitgebroken, en de bestuurders van Suriname riepen de hulp van de Staten-Generaal in, die een legertje van 800 man naar de kolonie stuurden. Stedman meldde zich op 29 oktober 1772 als vrijwilliger voor een expeditie die de opstand moest onderdrukken. Hij kreeg de rang van kapitein, en nam tussen 1773 en 1777 deel aan diverse veldtochten tegen Boni en zijn Marrons in de moerassen ten oosten van de Cottica. Zijn motieven waren deels van financiële aard. Stedman was in Paramaribo verliefd geworden op de 15-jarige slavin Joanna, een mulattin die behoorde tot de inboedel van de suikerrietplantage Fauquemberg aan de rivier de Commewijne, en had met haar een zoon gekregen, Johnny genaamd. Hij hoopte hen vrij te kunnen kopen, maar of dit is gelukt is niet helemaal duidelijk. Volgens Stedman lukte het, maar Joanna zou hebben geweigerd hem te vergezellen toen hij naar Nederland terug wilde keren. Volgens een andere bron kon Stedman de koopprijs niet opbrengen en moest zijn geliefde en hun kind daarom achterlaten. Zijn lijfknecht Quaco nam hij wel mee naar Europa.
Onze collectie
In 1804 werd Suriname veroverd door de Britten. Pinson Bonham werd in 1810 in Suriname gedetacheerd als commandant van de Britse troepen aldaar. Na de dood van gouverneur Charles Ferdinand Bentinck werd hij op 11 oktober 1811 gouverneur van Suriname. Tijdens de eerste en tweede Britse bezetting werden veel zaken op Britse wijze ingericht. Een voorbeeld was de instelling van Britse verkeersregels die nu bijvoorbeeld nog terug te zien zijn in het feit dat men in Suriname links rijdt. De Britse regering stimuleerde haar Engelse en Schotse onderdanen om te emigreren naar onder andere Suriname. De emigranten kregen plantages en slaven als tegemoetkoming. Nadat Napoleon (een tegenstander van slavernij) de aanvoer rietsuiker uit de Caraïben verving door de aanplant van suikerbieten in Europa, was verslagen, en Zweden nog een poging had gedaan het land over te nemen. In 1815 werd Suriname weer teruggegeven aan het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De Engelsen en Schotten bleven daarbij in het bezit van hun plantages en slaven. Berbice, Demerara en Essequebo werden echter niet teruggegeven en vormden vanaf 1815 de kolonie Brits Guiana.
Onze collectie
De stadsbrand van 1821 behoort met de stadsbrand van 1832 tot de grootste branden die Paramaribo hebben geteisterd. Het noordelijk deel van het centrum werd in de as gelegd. De brand zou niet met opzet zijn ontstaan. De heropbouw duurde vele jaren. In de nacht van 3 op 4 september 1832 verlieten Kodjo, Mentor, Present en Winst hun schuilplek om op zoek te gaan naar voedsel in de stad. Bij het huis van Monsanto klom Kodjo over de negerpoort (een toegangsdeur voor de slaven) en opent deze voor Mentor en Present. Op het erf bij de ezelstal hebben de drie eerst wat zitten roken, waarna ze in de keuken eten vonden. Daarna zijn ze het woonhuis binnengegaan en vonden boven in de slaapkamer de zevenjarige Abraham Monsanto, met op de grond naast zich een tot slaaf gemaakte vrouw. Kodjo zou de gordijnen in brand hebben gestoken. Vervolgens zouden ze in de winkel beneden hebben ingebroken en nog enkele goederen hebben ontvreemd. Tenslotte zijn ze teruggekeerd naar hun schuilplaats in het Picornobos. Vanuit die plek zijn de mannen daarna nog verschillende keren de stad ingegaan om eten en kleding te stelen en brand te stichten. Door oude kokosnootschillen, lompen of droge bladeren onder de vloerplanken van een huis te leggen en deze aan te steken.
Onze collectie
Peerke Donders vertrok op 1 augustus 1842 naar Suriname. Hij werd aanvankelijk aangesteld als kapelaan in Paramaribo. In 1856 werd hij overgeplaatst naar de missiepost Batavia, een leprakolonie gevestigd op een voormalige plantage aan de Coppename. Op 24 juni 1867 legde Donders de kloostergeloften af en trad hij toe tot de congregatie van de redemptoristen. In de periode daarna maakte hij missiereizen naar de inheemsen in het binnenland, tot hij in 1882 werd teruggeroepen naar Paramaribo. Daarna werkte hij twee jaar vanuit Mary's Hope in het missiegebied Coronie. In oktober 1885 werd Donders opnieuw op Batavia gestationeerd. Daar kreeg hij op 1 januari 1887 een nierontsteking waaraan hij op 14 januari overleed. Donders werd 77 jaar en is aldaar begraven. Sinds 1900 ligt zijn lichaam begraven in de kathedraal van Paramaribo (de grootste houten kerk van Zuid-Amerika).
Onze collectie
In de jaren 40 van de 19e eeuw werd het in Suriname duidelijk dat de afschaffing van de slavernij slechts een kwestie van tijd zou zijn. Er zouden dan anderen nodig zijn om in Suriname de landbouwgronden te bewerken. Drie Nederlandse dominees, A. van den Brandhof, D. Copijn en J.H. Betting, kwamen op het idee om arme boerengezinnen uit de Betuwe en de Veluwe Gelderland als kolonisten naar Suriname te halen. In 1841 dienden zij bij koning Willem II een plan hiervoor in. De Nederlandse regering ging akkoord en in 1845 kwamen de eerste 202 kolonisten aan in Suriname. De meeste kolonisten begonnen vol goede moed maar het duurde niet lang voordat er een epidemie uitbrak waar velen aan bezweken. In 1853 kwam er officieel een einde aan het kolonisatieproject. Er waren 398 kolonisten uit Nederland aangekomen en in Suriname nog eens 68 kinderen geboren. Van deze groep waren er op 31 mei 1853, na afloop van de epidemieën, nog 223 in leven. Van de groep overlevenden keerden er 56 terug naar Nederland en de overgebleven groep van 167 bleef in Suriname achter en vormde de voorouders van de hedendaagse Boeroes.
Onze collectie
n 1853 vreesden planters in Suriname een tekort aan arbeidskrachten wanneer tot afschaffing van de slavernij zou worden overgegaan. Zij vroegen het gouvernement steun bij het werven van andere werkkrachten uit het buitenland. Het gouvernement van Java wierf een groep van 18 Chinezen voor contractarbeid op de gouvernementsplantage Catharina Sophia in Saramacca, Suriname. Vanwege de hoge wervingskosten werd besloten een tweede groep niet uit Java maar uit China zelf te laten komen. In 1858 werden vijfhonderd Chinese arbeiders geronseld onder bemiddeling van de Nederlandse consul in Macau. Ze kwamen in april aan in Suriname, maar daar bleek dat niemand hen wilde huren zolang men slaven voor niets kon laten werken. Hierop werd het gesloten contract buiten de Chinezen om gewijzigd door gouverneur Charles Pierre Schimpf ten voordele van de huurders. De Chinezen werden volkomen als slaven behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de reglementen, door de politie met rietslagen gestraft, een handeling die telkens weer herhaald werd. In interpellatie (formele vraag om inlichtingen) aan de Minister van Koloniën, Rochussen, hielp niet. Uiteindelijk kwamen in de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw ongeveer 2500 Chinezen naar Suriname. De meesten werden als contractarbeiders tewerkgesteld op de plantages. Na afloop van hun contract gingen velen de handel in, meestal de kleinhandel in levensmiddelen. De meesten zijn getrouwd met niet-Chinese vrouwen. Degenen die wel met Chinese vrouwen trouwden, trouwden veelal met een zogenaamde 'importbruid' uit Azië. De eerste groepen naar koloniaal Suriname kwamen, waren vooral Hakka-Chinezen uit de provincie Guangdong
Onze collectie
1 Juli (Keti Koti - Het breken van de ketens) 1863 werd de slavernij in Nederlands-Guiana afgeschaft. De voormalige slaven moesten nog wel voor heel weinig geld 10 jaar doorwerken voor de plantage-eigenaren, waarna de voormalige slaveneigenaren schadeloos gesteld door de Nederlandse overheid. Omdat veel slaveneigenaren financieel niet in staat bleken om in deze tienjarige overgangsperiode een vergoeding te geven voor de verrichte arbeid, kregen sommige voormalige slaven de eigendomsrechten voor de oude plantages. Desondanks vertrokken de meeste vrijgelaten slaven vanaf 1873 naar de hoofdstad Paramaribo om daar een nieuw leven op te bouwen. Ondanks dat veel slaveneigenaren hun plantages verkochten, bleef er op de overgebleven plantages veel werk liggen.
Onze collectie
De Troepenmacht in Suriname (kortweg TRIS) was het Nederlandse koloniale leger in Suriname. De TRIS ontstond in 1868 uit het 27e Bataljon West-Indische Jagers. De West-Indische Jagers waren al in 1814 als onderdeel van de Koninklijke Landmacht opgericht om dienst te gaan doen in de Nederlandse kolonies in "West-Indië" (het Caribisch Gebied). De hoofdkazerne van de TRIS was de Prins Bernhardkazerne aan de Verlengde Gemenelandsweg in Paramaribo. Verder waren er kampementen in Zanderij, Albina, Nickerie en Brownsweg. Bij de soevereiniteitsoverdracht van Suriname op 25 november 1975 werd de TRIS opgeheven.
Onze collectie
Vanaf 1868 werkten er al Hindoestaanse immigranten afkomstig uit het Engelse deel van West-Indië (zoals Brits-Guyana) op Surinaamse plantages. Het betrof vooral Indiase immigranten die als contractarbeider naar Britse kolonies in West-Indië waren gekomen en na afloop van hun contract aldaar een nieuw contract voor Suriname sloten. In 1872 werd een traktaat gesloten met de Engelse regering. Dit werd in Engeland ondertekend door Koningin Victoria op 10 februari 1872, en koning Willem III bekrachtigde het zes dagen later. Op 5 juni 1873 arriveerde het eerste schip met Brits-Indische contractanten, ze zetten voet aan wal te Fort Nieuw Amsterdam. Met valse voorwendselen en mooie beloften haalden wervers (Arkaathi's) mensen in India over om mee te gaan. De overtocht vond plaats per zeilship (3 maanden) of stoomschip (8 weken). Tussen 1873 en 1916 kwamen ongeveer 35.000 Hindoestanen uit Brits-Indië naar Suriname. De contractanten lieten een armoedig bestaan in India achter zich. In Suriname werden ze zeer slecht betaald en moesten hard werken. Hierdoor werden ze ook wel 'cent-slaven' of 'Coolies (dragers)' werden genoemd. In dezelfde periode kwamen daarnaast 2.500 Brits-Indiërs als vrije immigranten naar Suriname.
Onze collectie
Deze eerste groep van 94 Javaanse contractarbeiders kwam op 9 augustus 1890 aan boord van de Prins Willem II aan in Suriname. Ze waren met hoofdzakelijk afkomstig uit Soerakarta (tegenwoordig Solo) en waren bestemd voor de plantage Mariënburg. Het experiment werd succesvol geacht en in juni 1894 kwam de eerste grotere groep van Javaanse contractarbeiders aan. 612 vertrokken vanuit Indonesië en onderweg stierven 48 van hen. Na aankomst in Paramaribo werden 200 Javanen zwaar ziek in het militair hospitaal opgenomen. Contractanten werden ondergebracht in huizen van lage kwaliteit en kregen niet hun volle loon uitbetaald. Vele planters hadden moeite hun plantages draaiende te houden en gebruikten de lonen van de arbeiders als sluitpost op de begroting. In totaal zijn er tot 1920 ongeveer 15.000 Javanen ingevoerd.
Onze collectie
Suralco is een Surinaamse producent van bauxiet en aluinaarde. Het is een dochteronderneming van Alcoa World Alumina and Chemicals. Alcoa is al sinds 1916 in Suriname actief, aanvankelijk onder de naam Surinaamse Bauxiet Maatschappij. Het eerste erts werd gewonnen aan de Cotticarivier, bij het dorp Moengo. In 1922 werd voor het eerst Surinaams bauxiet geëxporteerd. In 1938 werd begonnen met de bouw van een fabriek voor aluminiumverwerking aan de Pararivier. De fabriek, die in 1941 in bedrijf werd gesteld, werd Paranam genoemd, naar de rivieren Para en Suriname. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de vraag naar aluminium groot; de geallieerde luchtvloot werd grotendeels gebouwd van uit Surinaams erts gewonnen aluminium. In 1965 werd te Paranam de aluminiumsmelter in bedrijf genomen, die werkte op elektriciteit uit de waterkrachtcentrale van de Afobakadam waardoor het Brokopondostuwmeer ontstond. Hierdoor moesten ongeveer vijfduizend marrons die hier woonden van hun grond en huis verdreven.
Onze collectie
De Kom werd geboren als zoon van de boer Adolf Damon de Kom en Judith Jacoba Dulder. Zijn vader was nog als slaaf geboren. De Kom vertrok op 20 december 1932 met zijn gezin naar Suriname, waar hij op 4 januari 1933 aankwam. Vanaf dat moment werd hij door het koloniale gezag scherp in de gaten gehouden. Hij vestigde een adviesbureau op het erf van het huis van zijn ouders. Op 1 februari werd hij gearresteerd terwijl hij met een grote groep aanhangers op weg was naar gouverneur Rutgers. De dagen daarna verzamelden zijn aanhangers zich voor het kantoor van de procureur-generaal om vrijlating van De Kom te eisen. Op 7 februari kwam een grote menigte bijeen op het Gouvernementsplein. Toen de menigte het plein niet wilde verlaten opende de politie het vuur. Er vielen twee doden en dertig gewonden. Deze dag staat bekend als Zwarte dinsdag. Op 10 mei werd De Kom gedwongen op een schip naar Nederland gezet. Hij schreef hier verder aan zijn boek Wij slaven van Suriname dat in 1934 uitgebracht werd. Na de Duitse inval in 1940, sloot De Kom zich aan bij het communistische Nederlands verzet. Op 7 augustus 1944 werd hij gearresteerd. 24 april 1945 overleed hij aan tuberculose bij concentratiekamp Neuengamme.
Onze collectie
Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk (onafhankelijke Republiek Suriname). Hierbij waren van premier Den Uyl en kroonprinses Beatrix aanwezig. Als eerste president van de Republiek Suriname werd J.H.E. Ferrier beëdigd. Het streven naar de onafhankelijkheid werd op 15 februari 1974 aangekondigd door premier H.A.E. Arron. Niet iedereen in Suriname was voorstanders van de onafhankelijkheid, maar uiteindelijk hebben de oppositionele en coalitie partijen elkaar de hand gereikt. Op 19 november 1975 keurden de Staten de nieuwe grondwet en de vlag van Suriname goed en stemden voor de beëindiging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Op 25 november 1975 werd Suriname een onafhankelijke republiek. Bij verdrag werd overeengekomen dat Nederland voor 3,5 miljard Nederlandse gulden aan ontwikkelingshulp zal verlenen. Vlak voor en na de onafhankelijkheid vond een grote uittocht van emigranten plaats die hoofdzakelijk naar Nederland gingen. 40000 'Surinamers' kwamen in 1975 naar Nederland. De onafhankelijkheid wordt in Suriname nog steeds gevierd op 25 november (Srefidensi Dey).
Onze collectie
Periode van onafhankelijkheid tot aan nu. Alle voorwerpen na 1975 die niet onder een ander onderdeel passen.
Onze collectie
De Surinaamse keuken is zeer uitgebreid, aangezien de bevolking van Suriname afkomstig is uit nagenoeg alle werelddelen; de Surinaamse keuken is daardoor een combinatie van een groot aantal internationale keukens onder andere Hindoestaanse (India), Afrikaanse, Javaanse (Indonesië), Chinese, Hollandse, Joodse, Portugese en Indiaanse. Dit heeft ervoor gezorgd dat de Surinaamse keuken veel gerechten kent; de verschillende bevolkingsgroepen zijn vervolgens elkaars gerechten en ingrediënten gaan gebruiken en beïnvloeden (fusie) waaruit weer nieuwe Surinaamse gerechten ontstonden onder andere: moksalesi, roti, surinaamse nasi goreng, bami, pom, snesi foroe, moksimeti, losi foroe. Uit deze vermenging van de culturen met de Surinaamse, is de unieke Surinaamse keuken ontstaan.
Onze collectie
Suriname is een van de groenste landen ter wereld: ongeveer 93% van het land is bedekt met bossen, en het herbergt een overvloed aan wilde dieren, bomen en planten. Het dierenrijk van Suriname is enorm. Er zijn in Suriname maar liefst 140 soorten zoogdieren te vinden, waaronder 8 soorten apen (zoals brulapen en kapucijnapen). Er zijn maar liefst ruim 700 vogelsoorten. Vogelsoorten die veel voorkomen zijn onder meer kolibries, papegaaien, ibissen en toekans. Suriname kent 24 soorten papegaaien. Het land kent ten minste 5000 plantensoorten en is enorm vruchtbaar. Suriname kent maar liefst 300 verschillende soorten orchideeën. Suriname heeft een rijke vlinderfauna. Er zijn tenminste 1300 soorten ook zijn er ongeveer 10.000 soorten nachtvlinders.
Onze collectie
Voorwerpen, boeken en prenten die niet onder een specifiek onderwerk onder te brengen zijn worden hieronder geplaatst.
Onze collectie
In de loop der jaren zijn vele kaarten gefabriceerd van Suriname. De ene accurater dan de andere. Middels de kaarten kan worden achterhaald waar de plantages gelegen waren. Hier vindt u de verschillende kaarten.